dinsdag 3 juni 2014

De Classis Bommel en het onderwijs (1)

Tot een van de taken van de Classis Bommel behoorde de zorg voor het onderwijs. Mochten we denken dat de dominees en ouderlingen die de Classis bestuurden bezorgd waren over de geringe kennis van de dorpelingen op het gebied aardrijkskunde of rekenen, dan hebben we het mis. Het ging ergens anders om.  De school was ‘een der voornaamste middelen om de eenvoudige menschen tot de goede beginselen der kennisse te brengen en om te ontwaken uit de onwetenheijt des pausdoms tot kennisse der waarheit’. Zoals de historicus Van Deursen in zijn meesterlijke boek over het dagelijks leven van gewone mensen in de Gouden Eeuw schrijft, dienden de gereformeerde scholen de leerlingen voor te bereiden op het kerklidmaatschap. Het ging er dus niet om of kinderen mooi konden schrijven of goed rekenen, dat was net zo belangrijk als het vlechten van een mand of het melken van een koe. Nee, er moesten schoolmeesters komen die de catechismus onderwezen en de kinderen psalmen leerden. En leren lezen was belangrijk! Want het ging er om dat men zelf de Bijbel pakte en deze las.
In de vroege zeventiende eeuw moesten leerlingen er ook op worden gewezen dat de ‘papisten’ (de katholieken) dwaalden en dat er allerhande sektariërs waren die je van de ware weg trachten af te brengen. De plaatselijke gereformeerde gemeenten dienden daarom te zorgen voor betrouwbare onderwijzers. Had men een schoolmeester gevonden dan moest deze voor de classis examen doen en de belijdenisgeschriften  van de gereformeerde kerk ondertekenen.

Schilderij 'De Schoolmeester' van Adriaan Ostade, 1662
Al vanaf het begin van het ontstaan van de Classis Bommel (1614) waren er zorgen. In de eerste plaats was er een gebrek aan schoolmeesters. In Wadenoijen wilde de kerkenraad wel een schoolmeester aanstellen maar een oprechte en bekwame gereformeerde onderwijzer was nergens te vinden. Dan waren er ook nog vrijbuiters onder de schoolmeesters die deden waar ze zin in hadden. De schoolmeester van Aalst liet niet de gezangen zingen die door de gereformeerde kerken waren goedgekeurd (1615). Omdat er zo weinig bekwame schoolmeesters waren, stelde de kerkenraad van Hellouw iemand aan die niet door de classis was geëxamineerd en ‘getest’ op zijn gereformeerd-zijn. Vaak wilden de kerkenraden voor een dubbeltje op de eerste rang zitten, met als gevolg dat er nogal wat klachten te horen waren over de geringe salariëring. Meestal was het geen vetpot bij de meester thuis. De schoolmeester van Enspijk moest rondkomen van een ‘zeer sober tractement’. Daarom vertrok de goede man, met instemming van de Classis, naar Hurwenen waar men rijker was. Vanwege de sobere traktementen verrichten de meesters naast het lesgeven vaak andere taken. De schoolmeester van Nieuwaal , Antonius Ravestein, diende in 1620 bij de classis een verzoek in om ook voorlezer te mogen worden  ‘ter verbetering van sijn gagie’. Helaas, zijn verzoek werd afgewezen. Toch wilde de classis hem ter wille zijn. Hij mocht in andere dorpen inspringen als de schoolmeester daar absent was. De schoolmeester van Rhenoy was wel voorlezer in de dorpskerk. Hij las ‘de bloote tekst der Heyligen Schriffture’ in de zondagse eredienst. Maar kon hij wel gehandhaafd blijven?, vroegen de broeders van de Classis zich af. Bij het begraven van de doden in Rhenoy was hij aanwezig, dat was prima, maar hij gedroeg zich daar niet als een gereformeerd man. Hij verrichtte ‘pauselijke ceremonien’. Waarschijnlijk sloeg hij een kruis over de kist en, zo lezen we enkele jaren later, sprak hij gebeden voor reeds gestorvenen uit. De meester werd verschillende malen vermaand de roomse ‘superstitiën’ (bijgelovigheden) achterwege te laten.
Typisch een voorbeeld uit een overgangstijd. De gereformeerde leer had nog niet overal wortel geschoten. De kerk bestond rond 1600 nog uit tal van ‘onbeslisten’ of ‘liefhebbers’, die graag uit de Schrift of de Catechismus hoorden preken, maar geen afscheid konden of wilden nemen van de Moederkerk met haar rituelen. In Zuilichem woonde en werkte in 1618 nog een ‘paep’, een priester, die onderwijs gaf en bovendien trouwde en doopte hij er lustig op los. Als hij met dat laatste doorging moest de justitie maar worden ingeschakeld. Aldus geschiedde. De man werd gesommeerd de pastorie te verlaten en naar het roomse Brabant te vertrekken. Net als in Holland wilde men in Gelderland wel gereformeerde onderwijzers, maar als die er niet waren dan bleven de katholieke meesters zitten. Deze schoolmeesters moesten overigens wel uit goedgekeurde boekjes lesgeven. Dat voorschrift lezen we niet in de classicale notulen, maar andere Classes of Provinciale Synoden zetten die wel op papier, zoals de Noord-Hollandse Synode in 1596. De Bommelerwaard lag op de grens Rome –Reformatie. Zo roeiden bijvoorbeeld - en daarover was de classis zeer bezorgd – vaders en moeders in Kerkwijk met hun jonge kinderen de Maas over om die door de pastoor van Bokhoven te laten dopen. Wat als je kind ongedoopt of niet-katholiek gedoopt stierf? De kindersterfte was erg hoog. De vrees dat de ongedoopte zuigeling dan voor eeuwig verloren zou gaan, was voor de ouders reëel. In de doopboeken van het Brabantse Empel en Bokhoven staan heel wat namen opgetekend van kinderen uit de Bommelerwaard.  Overigens gaf de gereformeerde schoolmeester van Kerkwijk in die jaren (1618-1619) geen goed voorbeeld.  Hij, Jan Leendertsen,  was voortdurend dronken en  vloekte er op los. In de Synodale Kerkorde van 1619 werd de kerkenraden opgedragen  voor schoolmeesters te zorgen die de kinderen in ‘Godt-saligheyt en in de Catechismo’ onderwezen. Maar wat was een goede schoolmeester? Ja, de schoolmeester moest de gereformeerde belijdenis onderschrijven. Maar kon hij de kinderen dan ook leren lezen en spellen zodat zijde Bijbel en catechismus konden lezen?  Dirck Valckoogh, een Hollandse schoolmeester die begin zestiende eeuw een boekje  voor en over zijn vakgenoten schreef, was nogal somber. De dorpsoverheden stelden slechts één voorwaard e aan de onderwijzer, schrijft  Valckoogh. Hij moest goedkoop zijn. Dan ligt het voor de hand dat de kwaliteit van de schoolmeesters te denken gaf.
Aan het einde van de 17e eeuw kwam er een Schoolreglement voor de scholen ‘ten Platten Landen’ van Gelderland . Wat er nu precies van schoolmeesters en leerlingen verwacht werd, stond nu op papier.  Ook daar over een volgende keer.
(Wordt vervolgd)


Aart Vos